De blaaskaak

 

Mijn hond begint te blaffen.  Het is zaterdagochtend 8 uur, onze uitslaapdag.

      ‘Hier Boris’, hoor ik mijn overbuurman schreeuwen naar zijn hond, gevolgd door een nog harder ‘Godverdomme…hier!’

‘Laat die vent zijn kop houden’, hoor ik naast mij in bed gemopper.

We hebben een hekel aan deze man. Zijn gesnauw tegen de honden lijkt typerend voor zijn karakter; niet voor niets is hij al aan zijn vierde huwelijk begonnen. Ik geef mijn hond eten en zet koffie in de keuken. Ik hoor de overbuurman terugkomen.

‘Hier Boris! Godver.. Hier zeg ik’. Ik kijk uit het raam en zie het kleine Jack Russeltje lief naast zijn baas zittend, wachtend op het volgende commando ‘Over’. Het hondje rent de straat over en hoort zijn baas niet als hij roept ‘Godver! Hier!’ Het hondje zit inmiddels midden op de stoep en doet zijn behoefte. Tot mijn verbazing loopt de blaaskaak gewoon richting huis, zonder het exemplaar van zijn hondje op te ruimen.

Er ligt enorm veel ‘anonieme poep’ op de stoep in onze buurt. De stoeppoeper heb ik zojuist betrapt.

Als een slaperig gezicht de keuken binnenkomt en vraagt of er koffie is, vertel ik hem enthousiast dat ik de stoeppoeper heb betrapt.

Samen mijmeren we over wat nu.

      'We zouden hem kunnen vragen het op te ruimen', zucht ik.

      'Nee, dat werkt bij zo’n man niet’, zegt mijn vriend.  

      ‘Ik zou het voor zijn neus op kunnen ruimen’, probeer ik.

      Ondeugend kijkt hij mij aan: ‘Wat nou als we een anonieme brief sturen met een poepzakje?’

      ‘Dan bedanken we hem namens de buurt in de brief’, vul ik enthousiast aan.

Lachend doen we die middag de brief op de bus.

 

Twee dagen later loop ik met mijn hond buiten. Ik loop de blaaskaak in tegenovergestelde richting tegemoet. ‘Ha buurvrouw’, zegt hij iets te vrolijk. Ik kijk omlaag en mompel een ‘goedemorgen’ en ik voel het, hij weet het.

Illustratie: Jessie Thijsen-van Kempen