Een schitterend gebrek
Sylvia irriteert zich kapot aan het geluid van de buren. De zomer is nog niet eens begonnen en de ellende begint weer. Toen ze hier net woonde, vond ze het nog grappig; het leek alsof het verhaal dat zich naast haar afspeelde kleurrijker was dan de boeken die ze aan het lezen was. Maar inmiddels kent ze het niveau van de verhalen wel. Ook ergert ze zich aan de verloedering van de Nederlandse taal die ze bij de buren hoort. Zelfs straattaal kun je dit geharrewar aan woorden niet noemen.
Het bankje waar ze altijd leest, heeft ze verplaatst van de heg naar de appelboom, in de hoop dat ze zich, door de afstand en de bladeren van de boom, kan afsluiten van het geluid van de buren. Maar het lawaai lijkt haar ook vandaag te omarmen.
Ze slaat de bladzijde van haar boek om en beseft dat ze de woorden in het boek als lege woorden heeft gelezen en de essentie van het verhaal niet heeft meegekregen. Als ze dezelfde bladzijde voor de derde keer leest, besluit ze dat het genoeg is geweest.
Nog één keer wil ze een poging doen en het netjes vragen. Sylvia loopt richting de heg en roept: ‘Johnny?’
‘O, daar heb je juffertje Klaag weer,’ hoort ze Johnny tegen zijn vrouw zeggen. Dan snauwt hij tegen Sylvia: ‘Ja, buuv, wat mot je? Gaan we dit jaar weer klagen? Ik zit gewoon in m’n eigen tuin. Je mot in een hutje op de hei gaan wonen.’
Sylvia zegt niets terug en loopt naar zolder. Als ze even later terugkomt, heeft ze oordopjes en een grote toeter bij zich. De toeter heeft ze ooit voor carnaval gekocht, maar vanwege het te intense geluid heeft ze hem nooit gebruikt. Wanneer de herrie bij de buren weer losbarst, doet Sylvia de oordopjes in en drukt op de grote toeter. ‘TOETTOETTOET,’ klinkt het oorverdovend hard.
‘Wat was dat?’ hoort ze Johnny vragen.
‘Geen idee,’ antwoordt zijn vrouw, ‘wat een rotherrie, het doet pijn aan je oren.’
Als er even later weer luid geschreeuwd wordt, drukt Sylvia nogmaals op de toeter: ‘TOETTOETTOET.’
‘Godver, wat een takkeherrie, we kunnen elkaar niet eens verstaan,’ gilt Johnny naar zijn vrouw.
Wanneer Sylvia voor de derde keer op de toeter drukt, ziet ze het rood aangelopen hoofd van buurman Johnny boven de heg uitkomen. Als hij de toeter naast haar op het bankje ziet liggen, zegt hij: ‘Lekker kinderachtig, heb je niets beters te doen?’
Op poeslieve toon zegt ze: ‘Zeg je iets, Johnny? Ik heb oordopjes in, was nodig.’
Als ze de oordopjes uitdoet, zegt ze op dezelfde toon: ‘Heb je last van de toeter, Johnny? Je begrijpt het vast al: het is mijn eigen tuin. Misschien moet jij maar in een hutje op de hei gaan wonen, daar heb je geen last van buren.’
Sylvia doet haar oordopjes in, pakt haar boek en leest voor de vierde keer de bladzijde uit Een schitterend gebrek van Arthur Japin.
Illustratie: Jessie Thijsen-van Kempen